Hartritmestoornissen

Het hart bestaat uit 2 helften met elk een boezem en een kamer. In de boezems verzamelt het bloed zich en door de kamers wordt het weer weg gepompt naar de longen en de rest van het lichaam. Het hartritme wordt geregeld door een prikkelgeleidingssysteem. Dit systeem bestaat uit speciale cellen in het hart. De cellen geven de elektrische prikkel aan elkaar door. Bij elke hartslag trekt het hart zich, in een regelmatig tempo, samen door een elektrische prikkel.
In het prikkelgeleidingssysteem zitten 2 zenuwknopen, namelijk de sinusknoop en AV-knoop.

De sinusknoop zit in de rechterboezem en verspreidt prikkels die het tempo aangeven waarin de boezems zich samen trekken. De AV-knoop bevindt zich op de grens van de boezems en kamers. Als de prikkels bij de AV knoop aankomen, worden ze afgeremd en vervolgens via de Bundel van His doorgegeven aan de Purkinjevezels, waarna de kamers zich net iets later samentrekken dan de boezems. De kamers hebben zo de tijd gekregen om zich te vullen met bloed.

In rust is de hartslag van een volwassene 60 tot 70 slagen per minuut, afhankelijk van leeftijd en conditie. Bij inspanning heeft het lichaam meer zuurstof en voedingsstoffen nodig en kan de hartslag oplopen naar 160 tot 180 slagen per minuut. Tijdens de slaap loopt de hartslag terug naar ongeveer 50 slagen per minuut. Bij inspanning heeft het lichaam meer zuurstof en voedingsstoffen nodig en kan de hartslag oplopen naar 160 tot 180 slagen per minuut.

Bij een hartritmestoornis is er iets mis met de vorming van de elektrische prikkel of de geleiding van de prikkel. Het hart kan te snel, te langzaam of onregelmatig kloppen. Deze verstoring komt steeds weer terug. Als het hart een keer overslaat door bijvoorbeeld een heftige emotie, dan is dat geen hartritmestoornis.

Hartritmestoornissen kunnen echter ook leiden tot een verminderde pompfunctie van het hart of zelfs tot een hartstilstand.

Er zijn verschillende hartritmestoornissen waaronder hartkloppingen en boezemfibrilleren.

Hartkloppingen

Iedereen merkt weleens dat zijn hart sneller klopt dan normaal, bijvoorbeeld tijdens het sporten of bij spanning. Meestal is dit vrij onschuldig. Gemiddeld is de hartslag bij een volwassene 60 tot 70 slagen per minuut. Bij inspanning of spanning neemt de hartslag toe. Bij sporten kan dit wel oplopen tot 160. Wanneer je daarna weer rustig zit en ontspant, wordt de hartslag weer langzamer. Sommige mensen voelen hun hart kloppen als ze rustig liggen, vooral op de linkerzij. Ook dat is normaal. In rust is er weinig afleiding en valt de hartslag meer op.

Hartkloppingen kunnen ontstaan:

  • door lichamelijke inspanning
  • bij emoties of stressvolle situaties
  • door roken, gebruik van drugs (vooral cocaïne) en alcohol
  • bij gebruik van cafeïnerijke producten: koffie, thee, cola, energiedrankjes en chocola
  • na een zware maaltijd
  • bij gebruik van bepaalde medicijnen

Meestal zijn dit soort hartkloppingen een normale reactie van het lichaam maar hartkloppingen kunnen soms ook het gevolg van een onderliggende aandoening, zoals:

  • hartaandoeningen en hartritmestoornissen
  • schildklieraandoeningen
  • diabetes
  • hoge bloeddruk
  • hyperventilatie

Het is verstandig om contact op te nemen met de arts:

  • bij hartkloppingen die voor het eerst optreden en niet overgaan na een paar minuten rustig zitten
  • bij plotselinge onregelmatige hartslag
  • bij veel hinder van de hartkloppingen of bij angst dat er iets mis is
  • als hartkloppingen steeds erger worden

Neem direct contact op met de huisarts bij hartkloppingen die gepaard gaan met:

  • pijn op de borst
  • kortademigheid, benauwdheid
  • duizeligheid of flauwvallen
  • misselijkheid, transpireren of bleek zien

Met kleine leefstijlaanpassingen is het soms mogelijk de hartkloppingen te verminderen. Bijvoorbeeld door minder koffie of alcohol te drinken, te stoppen met roken of stress te vermijden. Soms is nader onderzoek nodig. Als de oorzaak onduidelijk is, kan een dagboek helpen om meer zicht te krijgen op de mogelijke oorzaak van de hartkloppingen.

Vrouwen in de overgangsklachten kunnen ook last hebben van hartkloppingen. Trek niet zelf de conclusie maar ga even langs de arts, want het kan ook van het hart afkomstig zijn.

Boezemfibrilleren

Boezemfibrilleren is de meest voorkomende hartritmestoornis. Het is niet levensbedreigend maar belast het hart voortdurend. Dit kan op langere termijn leiden tot hartfalen. Bovendien is er een risico op stolsels in het hart, die door kunnen gaan naar de hersenen, wat kan leiden tot een herseninfarct.

Normaal gesproken wordt het hartritme gemaakt in een groepje gespecialiseerde cellen, de zogenaamde pacemakercellen. Deze groep cellen bevindt zich in de bovenkant van de rechterboezem van het hart en heet de sinusknoop. Bij boezemfibrilleren wordt door de sinusknoop een elektrische prikkel doorgegeven die niet regelmatig maar chaotisch en oppervlakkig is. Hierdoor trekken de boezems niet echt samen en wordt er nauwelijks bloed naar de kamers doorgepompt. Hierdoor geeft de AV-knoop ook onregelmatige prikkels door, waardoor de kamers ook onregelmatig samentrekken.

Onderzoek naar boezemfibrilleren vindt plaats m.b.v. een hartfilmpje (ECG). Deze brengt alle fasen goed in beeld.

Behandeling gaat meestal eerst met medicijnen. Deze medicijnen kunnen:
• een aanval stoppen,
• de kans op een aanval verkleinen,
• de hartslag tijdens een ritmestoornis vertragen, zodat de klachten afnemen.
Medicijnen werken niet bij iedereen even goed. Bovendien kunnen ze bijwerkingen geven. 
Een Elektro-cardioversie (ECV) is een veelvuldig gebruikte behandeling bij boezemfibrilleren. Bij een ECV geeft de cardioloog het hart een elektrische schok. Dit gebeurt onder narcose. Als herhaalde EVC’s niet effectief zijn, komen behandelingen als Ablatie en Mini-maze-operatie in beeld.

De meeste mensen merken er niets van een boezemfibrillatie en wordt het bij toeval ontdekt, maar je kunt er ook een vervelend gevoel bij krijgen:

  • onregelmatige hartslag
  • hartbonken
  • transpireren
  • duizeligheid
  • kortademigheid en pijn in de borst

Boezemfibrilleren kan ontstaan door:

  • hoge bloeddruk
  • acuut of oud hartinfarct
  • hartfalen
  • lekkende en/of vernauwde hartklep
  • hartspierziekte
  • aangeboren hartziekten
  • te snel werkende schildklier
  • suikerziekte
  • (long)ontsteking
  • hartoperatie
  • bloedarmoede
  • lichamelijke inspanning
  • stress

Boezemfibrilleren kan ook een reactie zijn op alcohol, koffie, cola of bepaalde voedingsmiddelen. Ook kan het ontstaan bij drugsgebruik (cocaïne, amfetaminen) en ernstig overgewicht.
Een gezonde leefstijl verkleint het risico op boezemfibrilleren:

  • niet roken
  • niet te veel drinken
  • regelmatig bewegen
  • niet te zwaar worden
  • geen drugs

Om complicaties te voorkomen, is het nodig om boezemfibrilleren te behandelen. Door het onregelmatige en oppervlakkige samentrekken van de boezems kunnen er bloedstolsels ontstaan die ergens in het lichaam kleine infarcten kunnen veroorzaken. Bij een langdurig te hoge hartslag kunnen de hartholten wijder worden en kan de pompfunctie van het hart achteruit gaan.

Pacemaker
Bij een te traag hartritme is vaak geen behandeling met medicijnen mogelijk. Of een trage of onregelmatige hartslag nu gevaarlijk is of ‘alleen maar’ vervelend, een behandeling is vaak wenselijk of nodig. Wanneer er sprake is van een verstoorde prikkelvorming (zieke sinusknoop) of prikkelgeleiding (AV-knoop) kan je baat hebben bij een implanteerbare pacemaker.  De pacemaker kan het elektrische signaal van het hart waarnemen en het hartritme zo voortdurend bewaken. Als het hart te langzaam klopt, bijvoorbeeld minder dan 40 slagen per minuut, geeft de pacemaker een stroompje af dat het hart op het juiste ritme houdt. De pacemaker kan daarbij rekening houden met een ondergrens (lower rate), een bovengrens (upper rate) én met de inspanning die op een bepaald moment geleverd wordt. Bij een grotere inspanning is het ritme dat de pacemaker aangeeft sneller dan in rust. Met andere woorden, de stroomstootjes volgen elkaar bij inspanning sneller op dan in rust.

Een pacemaker bestaat uit een pulsgenerator en één tot drie elektroden (leads).
• Een pulsgenerator is een kastje met hierin onder andere de batterij. Het kastje is zo groot als een klein lucifersdoosje en weegt ongeveer 20-30 gram. Het omhulsel van het kastje is gemaakt van titanium. Bij een magere patiënt is de pacemaker meestal voelbaar en zichtbaar als een bobbel onder de huid.
• De elektroden lopen vanuit de pacemaker naar het hart. Meestal worden de elektroden via de bloedbaan (aders) naar het hart gebracht. De elektroden zijn dun en daardoor meestal niet voelbaar of zichtbaar.
Er zijn verschillende soorten pacemakers. Welke pacemaker geschikt is, is afhankelijk van de plek waar de ritmestoornis ontstaat en welk gedeelte van het hart gestimuleerd moet worden met elektrische prikkels.

De technologische ontwikkeling van pacemakers gaat snel. Pacemakers worden steeds kleiner en hebben steeds meer instellingen. Ook wordt er hard gewerkt aan draadloze pacemakers.

ICD   
Naast een pacemaker is er ook een ICD: implanteerbare cardioverter-defibrillater.
Een ICD kan net als een pacemaker een hartritmestoornis opsporen en zonodig elektrische pulsen of een elektrische schok geven. Als de ritmestoornis in de hartkamers niet levensbedreigend is, probeert de ICD het hartritme met kleinere elektrische prikkels te herstellen. De ICD geeft alsnog een schok als de stoornis niet op de prikkels reageert of erger wordt.

Daar waar een pacemaker dit alleen kan bij een hartritme wat te laag is, kan een ICD dit ook als een hartritme te hoog is. 

Bij een levensbedreigende ritmestoornis van de hartkamers reageert de ICD binnen 15 seconden en geeft dan een schok. Indien nodig wordt dit na 10 tot 15 seconden herhaald. Meestal is het hartritme na 1 of 2 schokken weer normaal.

Er wordt ook wel gesproken over inwendig defibrilleren.


Bronnen
Antoniusziekenhuis: boezemfibrilleren
Antoniusziekenhuis: ablatie
Antoniusziekenhuis: hartritmestoornis

Hartstichting: hartkloppingen
Hartstichting: hartritmestoornissen
Hartstichting: boezemfibrilleren
Hartstichting: Pacemaker
Hartstichting: ICD